COLUMN - oorspronkelijk gepubliceerd in de 2024 Nazomereditie van het Côte & Provence magazine.
Bij Nederlanders zit fietsen in het bloed, zo stelt men vaak. Zij het om boodschappen te halen, naar de kroeg te gaan, of om de kinderen naar school te brengen: in ons koude kikkerlandje pak je voor zulke klusjes ‘gewoon’ de fiets. Een AH-tas, kratje bier of kleuter past immers perfect op de bagagedrager van die afgetrapte omafiets, toch?
Deze voor ons doodgewone praktijken roepen in het buitenland flink wat verwondering op. Zo sprak de Amerikaanse schrijfster Rina Mae Acosta in haar opvoedingsgids Bringing up kids the Dutch Way al ooit over Nederlandse super moms. Want waar anders ter wereld haalt een verstandige ouder het in zijn hoofd om met één koter voorop, twee kids achterop en tassen vol boodschappen op nota bene een fiets door het verkeer te gaan? Die Nederlandse moeders móesten wel superkrachten bezitten, concludeerde zij.
Ondanks dat Macron recentelijk Frankrijk nog bestempelde als land waar ‘on aime la bagnole’, is men ook in de Hexagone bekend met dit oeraspect van de laaglandelijke cultuur. Grappig genoeg formuleren de Fransen onze innige relatie met de tweewieler net anders: ‘vous êtes nés dessus’ stelde mijn baas ooit. In de ogen van Fransen wordt deze band kortom doorgegeven via de geboorte, in plaats van het bloed.
Logischerwijs bleef de fiets ook na mijn verhuizing naar Marseille het gewenste vervoermiddel ter ontdekking van mijn nieuwe Zuid-Franse thuisstad. In theorie klonk het prachtig: geruisloos zoeven over de Provençaalse boulevards vol bougainvilles en platanen. De praktijk bleek, uhm, wat weerbarstiger en ik ondervond al snel waarom Marseille jaar in jaar uit tot de minst fietsvriendelijke stad van Frankrijk verkozen wordt.
Fietsen in deze stad kan namelijk het best beschreven worden als een verkeerskundige sequel van The Hunger Games. Auto’s die midden op straat parkeren, kamikazescooters die er rakelings voorbij zigzaggen en roekeloze voetgangers die n’importe où de straat oversteken: het verkeer in Marseille is – geheel conform haar reputatie als rebelse, rauwe havenstad – een complete anarchie. Verkeersregels worden sans scrupule aan de laars gelapt: door rood licht lopen is eerder regel dan uitzondering en als er al fietspaden zijn, blijken deze even vaak te fungeren als parkeerplaats voor auto’s of motoren. Zeg maar een stukje Sicilië binnen Frankrijk: de enige wet die hier op straat geldt, is het recht van de sterkste.
Alhoewel deze situatie enkele voordelen voor de fietser biedt– het niet hoeven wachten op rode stoplichten en via de stoep de bocht kunnen afsnijden staan garant voor flinke tijdswinst – doet ze de verkeersveiligheid weinig goed. Zo heb ik na twee jaar fietsen in Marseille al meer aanrijdingen gehad dan ooit tevoren in Nederland. Een gepensioneerde man die plotseling vond dat wachten op groen te lang duurde, moest zijn botsing met mij zelfs bekopen met een expresstochtje naar de Eerste Hulp.
Alsof deze chaos zelf niet genoeg is, helpt ook de Marseillaanse fietsinfrastructuur niet mee. In theorie zijn er namelijk best wat fietspaden, maar vaak stellen ze niet meer voor dan een met verf afgebakend stuk van de stoep. Door deze karige vorm van wegmanagement lopen alle Marseillanen altijd pontificaal óp het fietspad, leidend tot de nodige boze woordenwisselingen tussen piéton en cycliste wanneer laatstgenoemde zich een weg tussen zijn wandelende
medeweggebruikers moet banen.
Wie zijn onconventionele Franse vocabulaire wat wil opkrikken kan ik dan ook van harte aanraden een dagje te gaan fietsen op zo’n ‘fietspad’ (met aanhalingstekens ja, want meer verdienen deze armoedige strookjes trottoirtegels niet). Zo wist ik al voor mijn verhuizing dat Fransen bij scheldpartijen geregeld elkaars moeders erbij betrekken (‘nique ta mère’). Dat echter hetzelfde gedaan kon worden met reeds overleden familieleden (‘nique tes morts’) was een noviteit die me voor het eerst op het Marseillaanse ‘fietspad’ ter ore kwam.
Jullie zullen waarschijnlijk begrijpen dat deze verkeersperikelen voor flink wat irritaties zorgen bij ons die uit fietsland Nederland komen. Op veel begrip hoeven we echter niet te rekenen; nadat ik me bij mijn Marseillaanse collega’s opwind over die blinde halvegaren die altijd katsmidden op het ‘fietspad’ lopen, lachten ze me doodleuk uit. ‘Bah oui, c’est Marseille’. En jij, jij bent gewoon een soort ‘vélonazi’, werd er gegrapt. Tja, perspectieven verschillen, zullen we maar zeggen…
Enigszins aangebrand pak ik aan het einde van bovengenoemde dag mijn fiets en race als een ontketende Mathieu van der Poel richting huis. In de verte doemt plots een voetganger op die – natuurlijk – midden op het ‘fietspad’ loopt. Daar zul je ’m hebben, denk ik: ik ga nog even op de pedalen staan en storm met een rotvaart op de voetganger af. Op een halve meter van de vrouw in kwestie knijp ik zo hard als ik kan in de – natuurlijk – roestige remmen van mijn Franse fiets, die met een door merg en been gaand kabaal tot stilstand komt. De nietsvermoedende voetganger denkt dat haar laatste uur geslagen is en duikt bevend van angst de stoep op. Alsof dat niet voldoende schrik was, snauw ik haar en passant toe dat ze niet op het ‘fietspad’ moet lopen voordat ik door fiets. De arme vrouw antwoordt niets; haar bijna-doodervaring duidelijk nog niet te boven.
Eenmaal thuisgekomen vraag ik me af of zulk gedrag nou echt nodig was om mijn punt te maken. Misschien was ik ergens tóch een vélonazi.
Reactie plaatsen
Reacties